
Partneralimentatie en kindgebonden budget
De Koning Advocaten
In een eerdere bijdrage begin dit jaar schreef ik over de verdeeldheid in de rechtspraak als het gaat over de wijze waarop het kindgebonden budget behandeld moet worden wanneer partneralimentaie moet worden vastgesteld. In een uitspraak van 7 juli 2017 heeft de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in Nederland, duidelijkheid hierover gegeven.
In een eerdere bijdrage begin dit jaar schreef ik over de verdeeldheid in de rechtspraak als het gaat over de wijze waarop het kindgebonden budget behandeld moet worden wanneer partneralimentatie moet worden vastgesteld. In een uitspraak van 7 juli 2017 heeft de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in Nederland, duidelijkheid hierover gegeven[1].
Het geschil
In de zaak die geleid heeft tot de uitspraak van de Hoge Raad draaide het om een verzoek tot verhoging van partneralimentatie, ingediend door de vrouw. De man heeft verweer gevoerd, onder meer door te wijzen op het feit dat de vrouw sinds 1 januari 2015 een aanzienlijk kindgebonden budget ontving. De man meent dat dit kindgebonden budget als inkomen te beschouwen is, waardoor haar behoefte aan partneralimentatie lager wordt. De vrouw heeft dit standpunt tegengesproken, zij meent dat kindgebonden budget geen inkomen is.
Het verschil in deze opvatting was voor de uitkomst van de procedure van groot belang. Het gerechtshof had uitgerekend dat indien het standpunt van de man gevolgd zou worden, de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie slechts € 6,00 per maand is. Als het standpunt van de vrouw zou worden gevolgd, zou de behoefte van de vrouw € 321,00 netto per maand bedragen.
Rechtsonzekerheid, prejudiciële vraag
Het gerechtshof heeft geconstateerd dat in de rechtspraak en de literatuur verschillende opvattingen heersten over de behandeling van het kindgebonden budget, in het geval dat partneralimentatie moet worden vastgesteld. Om aan de rechtsonzekerheid een einde te maken, heeft het gerechtshof de Hoge Raad om advies gevraagd door middel van een zogenoemde prejudiciële vraag.
De vraag van het gerechtshof aan de Hoge Raad was eenvoudig gezegd: Vermindert kindgebonden budget de behoefte aan partneralimentatie?
Het oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij kindgebonden budget sprake is van een overheidsbijdrage van aanvullende aard, waarvan het karakter meebrengt dat die bijdrage buiten beschouwing moet worden gelaten bij het vaststellen van de behoefte aan partneralimentatie. De Hoge Raad volgt dus het standpunt van de vrouw in deze zaak.
De Hoge Raad licht dit als volgt toe. Kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke regeling. Partneralimentatie is op grond van fiscale wetgeving te beschouwen als inkomen. De hoogte van het kindgebonden budget wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het belastbaar inkomen. De hoogte van de partneralimentatie is dus bepalend voor de hoogte van het kindgebonden budget. De Hoge Raad vindt daarom kindgebonden budget ondergeschikt aan partneralimentatie. Als kindgebonden budget beschouwd zou worden als inkomen, botst dat met het ondergeschikte karakter van kindgebonden budget. De Hoge Raad vindt dat kindgebonden budget niet anders zou moeten worden beoordeeld als andere inkomensafhankelijke regelingen, zorg huur- en zorgtoeslag. Deze toeslagen zijn immers ook geen (fiscaal) inkomen.
Ook stelt de Hoge Raad dat kindgebonden budget ertoe strekt om gezinnen met lage inkomens een bijdrage te verstrekken in de kosten van de tot het gezin behorende kinderen. Het zou daarom niet juist zijn om kindgebonden budget aan te moeten wenden om in de eigen kosten van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Andersom geldt ook dat de verzorgende ouder die partneralimentatie betaalt, het kindgebonden budget niet zou moeten aanwenden om partneralimentatie te betalen.
Conclusie
De Hoge Raad heeft met de uitspraak van 7 juli 2017 duidelijkheid verschaft bij de bepaling van de hoogte van partneralimentatie. Het bepalen van partneralimentatie is en blijft evenwel complex maatwerk. Laat u zich adviseren door een specialist op dit gebeid, zowel bij de eerste vaststelling van alimentatie als bij wijziging hiervan.
[1] Hoge Raad 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1273